afbellen werkw. Uitspraak: [ 'ɑvbɛlə(n) ] Afbreekpatroon: af·bel·len Vervoegingen: belde af (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft afgebeld (volt.deelw.) 1) (iets of iemand) per telefoon afzeggen Voorbeeld: 'een afspraak afbellen' 2) (onderdelen van een reeks) één voor één opbellen Voorbeeld: 'een hele lijs... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/afbellen