(het woord) afnemen, onderbreken, ruw in de rede vallen het woord ontnemen - Voorbeeld: ‘Zij snapten elkaar gedurig het woord af’ - Voorbeeld: ‘'k Zeg dat er te veel werk is, snapte Boerke haar nijdig af’ (ibid. 420) Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0004.php