I a de automobilist zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ ɑutomobiˈlɪst ] Afbreekpatroon: au·to·mo·bi·list Verbuigingen: -en (meerv.) I b de automobiliste zelfst.naamw. Uitspraak: [ ɑutomobiˈlɪstə ] Afbreekpatroon: au·to·mo·bi·list Verbuigingen: -s (meerv.) iemand die een auto bestuurt Synoniemen: autobezitter autorijder 4 definiti...
1) Autobestuurder 2) Autobezitter 3) Autorijder 4) Bestuurder 5) Bestuurder van een auto 6) Bestuurder van een voertuig 7) Chauffeur 8) Mensen die een auto besturen 9) Weggebruiker 1) Autobezitter 2) Autorijder 3) Bestuurder 4) Weggebruiker 
wie een auto bestuurt vb: deze automobilist heeft teveel gedronken
iemand die een auto bestuurt; bestuurder van een auto; autorijder
•een bestuurder van een auto.