de bagage zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ baˈxaʒə ] Afbreekpatroon: ba·ga·ge Verbuigingen: bagages (meerv.) koffers, tassen enz. die je meeneemt op reis Voorbeeld: 'veel bagage bij zich hebben' culturele bagage (kennis van kunst en cultuur) intellectuele bagage (brede kennis van wetenschap en maatschappij) Synoniemen: bepakking bundel ...
1) Barang 2) Barang (indisch) 3) Barang (Maleis) 4) Bepakking 5) Bepakking voor op reis 6) Koffers 7) Koffers voor op reis 8) Pak 9) Pakkage 10) Plunje 11) Reisartikel 12) Reisgoed 13) Reisspullen 14) Tuig 15) Uitrusting 16) Uitrusting van een toerist 17) Wat men op reis meeneemt 1) Barang 2) Bepakking 3) Bundel 4) Colli 5) Collo 6) Goed 7) Goederen 8) Handtas 9) Hutkoffer 10) Kist 11) Knapzak 12) Koffer 13) Legertros 14) Pak 15) Pakkage 16) Plunje 17) Plunjezak 18) Ransel 19) Rantang 20) Reisgoed 21) Reisgoederen 22) Reistas 23) Reiswieg 24) Rugtas 25) Rugzak 26) Spullen 27) Tuig 
Let op: Spelling van 1858 bagaadje, zaken die men op reis of in den oorlog medeneemt
wat men op reis meeneemt (toon de herkomst via de etymologiebank)
wat je bij je hebt als je op reis gaat vb: hoeveel bagage mag je meenemen in het vliegtuig?
reisgoed
reisgoed
Houders van verschillende vorm en afmeting primair bedoeld voor de bezittingen van een reiziger.
Bagage, zijn de spullen die de hotelgasten meenemen om te overnachten in en hotel.
Luggage, Am.baggage. Zie bij: baggage, (un) checked-