bezoeken werkw. Uitspraak: [ bəˈzukə(n) ] Afbreekpatroon: be·zoe·ken Vervoegingen: bezocht (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft bezocht (volt.deelw.) naar iemand of iets gaan Voorbeelden: 'een brouwerij bezoeken' , 'een restaurant bezoeken' , 'je oom en tante bezoeken' Synoniemen: aankomen aanwippen afgaan bekijken frequenteren inlo...
1) Aandoen 2) Aangaan 3) Aankomen 4) Aanlanden 5) Aanlopen 6) Aanwippen 7) Afgaan 8) Bekijken 9) Buurten 10) Een visite brengen 11) Ergens heengaan 12) Gaan naar 13) Gaan zien 14) Inlopen 15) Langsgaan 16) Langskomen 17) Op visite gaan 18) Opzoeken 19) Over de vloer komen 20) Teisteren 21) Visiteren 1) Aandoen 2) Aangaan 3) Aankomen 4) Aanwippen 5) Afgaan 6) Bezichtigen 7) Buurten 8) Bijwonen 9) Frequenteren 10) Inlopen 11) Langsgaan 12) Langskomen 13) Opzoeken 14) Overkomen 15) Visiteren 16) Voorbijkomen 
bij hem op visite gaan vb: we hebben gisteren onze familie bezocht Synoniem: opzoeken
•bij iemand langsgaan of langskomen. • [archaïsch] iemand kwellen.
een bezoek brengen