de blinde zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ 'blɪndə ] Afbreekpatroon: blin·de Verbuigingen: blinden (meerv.) iemand die blind (1) is Voorbeelden: 'Blinden gebruiken een roodwitte stok op straat.' , 'blindengeleidehond' Spreekwoorden en zegswijzen • in den blinde (=blindelings) • er over oordelen als ee... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/blinde
[Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Blinde``] 1o. Een houten raam uit twee stijlen en twee dwarsregels zamengesteld, waarvan de eersten aan beide einden zijn aangepunt, hebbende eene hoogte van 2,70 ellen en eene breedte van ruim 1 el. Zij worden bij den sappenarbeid gebezigd. Zie Sappen. 2o. Blinden, schietga... Gevonden op http://www.dbnl.org/tekst/land016mili01_01/land016mili01_01_0003.htm
Mensen zonder enig gezichtsvermogen of met een zo beperkt zicht dat het gehoor en de tastzin de belangrijkste manieren van waarneming zijn Gevonden op https://www.ksart.nl/term/blinde