bricoleren werkw. Uitspraak: [ briko'lerə(n) ] Afbreekpatroon: bri·co·le·ren Vervoegingen: bricoleerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gebricoleerd (volt.deelw.) op een ondoelmatige manier iets maken of repareren Voorbeeld: 'Het toestel is kapot, je kunt zelf gaan bricoleren of een vakman bellen.' Synoniem: prutsen 1 definitie..... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/bricoleren