de chauffeur zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ ʃoˈfɵ:r ] Afbreekpatroon: chauf·feur Verbuigingen: chauffeurs (meerv.) de chauf - feuse zelfst.naamw. Uitspraak: [ ʃoˈ - føzə ] Afbreekpatroon: chauf·feur Verbuigingen: chauffeuses (meerv.) iemand die een auto bestuurt Voorbeelden: 'buschauffeur' , 'auto met chauffeur' Synoniemen: bestuu...
1) Autobestuurder 2) Automobilist 3) Autorijder 4) Berijder 5) Bestuur 6) Bestuurder 7) Conducteur 8) Rij 9) Rijder 10) Trucker 11) Wagenbestuurder 1) Autobestuurder 2) Autorijder 3) Berijder van een auto 4) Beroep 5) Bestuur 6) Bestuurder 7) Bestuurder van een auto 8) Busbestuurder 9) Busrijder 10) Rijder 11) Stuurman 12) Taxibestuurder 13) Vrachtwagenbestuurder 14) Wagenbestuurder 15) Weggebruiker 
autobestuurder (toon de herkomst via de etymologiebank)
1) iemand die een auto bestuurt; bestuurder van een auto; automobilist 2) iemand die voor zijn beroep een auto, bus, vrachtwagen of ander motorrijtuig bestuurt en goederen of passagiers vervoert; iemand die het besturen van een (vracht)auto en het vervoeren van goederen of passagiers als beroep uitoefent
•de bestuurder van een motorvoertuig.
autobestuurder
autobestuurder