dadelijk bijwoord Uitspraak: [ ˈdadələk ] Afbreekpatroon: da·de·lijk 1) onmiddellijk, meteen Voorbeelden: 'Je moet dit dadelijk doen.' , 'Ja, ik doe dit zo dadelijk.' 2) na korte tijd Voorbeeld: 'Dadelijk ga ik weer aan het werk.' Synoniemen: aanstonds daarnet daarstraks direct gelijk juist meteen net onmiddelli...
1) Aanstonds 2) Bepaald 3) Cito 4) Daarnet 5) Daarstraks 6) Direct 7) Dra 8) Fluks 9) Gelijk 10) Geredelijk 11) Gezwind 12) Kortgeleden 13) Meteen 14) Net 15) Ogenblikkelijk 16) Onmiddellijk 17) Onverwijld 18) Paraat 19) Pas 20) Schielijk 21) Seffens 22) Snak 23) Spoedig 24) Staandevoets 25) Stappans 1) À la minute 2) Aanstonds 3) Bijwoord 4) Daarnet 5) Daarstraks 6) Direct 7) Eensklaps 8) Even gauw 9) Fluks 10) Gelijk 11) Geredelijk 12) Juist 13) Met spoed 14) Meteen 15) Net 16) Niet rechtstreeks 17) Ogenblikkelijk 18) Onmiddellijk 19) Onverlet 20) Onverwijld 21) Op stel en sprong 22) Over een tijdje 
aanstonds, meteen (toon de herkomst via de etymologiebank)
1) direct; meteen; meteen op dat moment; onmiddellijk; subiet 2) zo dadelijk; over enkele ogenblikken; zo meteen; binnen korte tijd; straks 3) bepaald; daadwerkelijk; direct
•spoedig. •als je niet oppast, als je zo doorgaat.
aanstonds
bijwoord van tijd: aanstonds