dagen werkw. Uitspraak: [ ˈdaxə(n) ] Afbreekpatroon: da·gen Vervoegingen: daagde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gedaagd (volt.deelw.) 1) het begint me te dagen (ik begin het te begrijpen) 2) iemand voor de rechter dagen (iemand oproepen om voor de rechter te komen) Synoniemen: aanbreken aanbreken van d...
1) Etmalen 2) Een week telt er zeven 3) Zich beginnen te vertonen 4) Niet weken of maanden 5) Krieken 6) Gaan begrijpen 7) Ontbieden 8) Begrijpen 9) Licht worden 10) Periodes van daglicht 11) Kalenderonderdelen 12) Aanbreken 13) Lichtperiodes op aarde 14) Voor het gerecht roepen 15) 24-uurs intervallen 
Dagen is een Engelse jongensnaam. Het betekent `dag`. Extra info: Daeg, Daegan, Dag, Dagan, Dagen, Dagr 
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] (Het loopt op 't laatst der) (vgl. 2 Petr. III:3). Schertsend gezegd, om te kennen te geven, òf dat de tijd van iemands verblijf of voorbereiding haast voorbij is, òf dat er verschijnselen zijn, die op naderenden afloop wijzen.
oproepen
dag worden (toon de herkomst via de etymologiebank)
uitdagen