doppen werkw. Uitspraak: [ ˈdɔpə(n) ] Afbreekpatroon: dop·pen Vervoegingen: dopte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gedopt (volt.deelw.) de buitenste schil verwijderen van (peulvruchten) Voorbeeld: 'bonen doppen' Zie ook: dop Synoniemen: pellen Spreekwoorden en zegswijzen • uit de doppen kijken (=goe...
1) Hoed afnemen 2) Afpellen 3) Uitdoen 4) Stampen 5) Stempelen 6) Schillen 7) Ontmantelen 8) Ontdoen van de dop 9) Toepen 10) Steun trekken 11) Onderdompelen 12) Pellen 13) Betten 14) Deppen 15) Van de dop ontdoen 16) Werkloos zijn 
1.indopen, dopen, dompelen, duwen Voorbeeld: ‘Maar moeder miek er niet veel smoesjes aan, ze nam de konijntjes één voor één bij de oren op, overtastte ze in de lenden en dopte ze in de mand’ 2.door betten verwijderen Voorbeeld: ‘Hij dopte 't zweet van zijn wezen’
pellen
(Bargoens, 1914) vechten
indompelen (toon de herkomst via de etymologiebank)
[Bargoens, boeventaal] oogen. Goed uit zijn doppen kijken. Hij wreef zich de doppen eens uit.
Het verwijderen van de peulenschillen van erwten en bonen.
1> het plaatsen van een merkteken waaruit de inhoud of het laadvermogen van een schip afgeleid kan worden. Deze bij Nicolaas Witsen vermeldde handeling wordt later wel als synoniem met ijken gezien. In hoeverre het werkelijk overeenkomt en in hoeverre dit ook toegepast werd bij binnenschepen is mij nog niet bekend. 2> vis uit de mazen van het ne......
schaalvormig.