druipen werkw. Uitspraak: [ ˈdrœypə(n) ] Afbreekpatroon: drui·pen Vervoegingen: droop (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft, is gedropen (volt.deelw.) (van vloeistof) in kleine beetjes vallen of kleine beetjes vocht laten vallen Voorbeelden: 'Zweetdruppels druipen van mijn hoofd.' , 'Mijn broek druipt van de regen.' Synoniemen: afdrui...
1) Afdruipen 2) Afvloeien 3) Biggelen 4) Droppen 5) Druppelen 6) Druppen 7) In druppels neervallen 8) Lekken 9) Sijpelen 10) Uitdruppelen 11) Uitlekken 12) Vloeien 13) Zakken 14) Zakken voor een examen 15) Zeer nat zijn 16) Zijpen 
in druppels vallen (toon de herkomst via de etymologiebank)
in druppels neervallen vb: het zweet droop van zijn voorhoofd
• [erga] het vallen van druppels. • [inerg] het produceren van druppels. • [ov] [kunst] het laten vallen van druppels verf als schildertechniek. (+audio)
[I] in druppels neervallen [II] zakken voor examen
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] niet slagen, bij een examen. Thans gewoonlijk zakken.
in druppels neervallen