dwarrelen werkw. Uitspraak: [ 'dwɑrələ(n) ] Afbreekpatroon: dwar·re·len Vervoegingen: dwarrelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft, is gedwarreld (volt.deelw.) in onregelmatig beweging zijn Voorbeelden: 'Bij rustig herfstweer dwarrelen de bladeren van de bomen naar beneden.' , 'Gedachten dwarrelen door mijn hoofd.' 
1) Fladderen 2) Fladderend vallen 3) Wervelend zweven 4) Vlinderen 5) Zwevend vallen 6) Draaiend vallen 7) Kolken 8) Zwevend bewegen 
zich zwevend verplaatsen
onregelmatig zweven (toon de herkomst via de etymologiebank)
onregelmatig door de lucht zweven vb: de bladeren dwarrelden naar beneden
Dwarrelen is het langzaam spiraalvormig dalen van lichte voorwerpen, bijvoorbeeld een vallend blad in de herfst. [basiswoordenlijst groep 3]