equiperen werkw. Uitspraak: [ eki'perə(n) ] Afbreekpatroon: equi·pe·ren Vervoegingen: equipeerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geëquipeerd (volt.deelw.) voorzien van wat nodig is (voor iets) Voorbeelden: 'nieuwe arbeidskrachten voldoende equiperen voor een plek op de arbeidsmarkt' , 'kantoorruimte equiperen met flexplekken voo... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/equiperen