uitrusten werkw. Uitspraak: [ 'œytrʏstə(n) ] Afbreekpatroon: uit·rus·ten Vervoegingen: rustte uit (verl.tijd enkelv.) 1) door te rusten minder moe of weer fit worden Vervoegingen: heeft, is uitgerust (volt.deelw.) Voorbeelden: 'na een zware klus even uitrusten op de bank' , 'na een lange nacht weer helemaal uitgerust zijn' Syno... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/uitrusten
niets doen of leuke dingen doen tot je niet meer moe bent vb: in Spanje hebben we lekker uitgerust Synoniemen: rusten uitblazen zorgen dat iemand heeft wat nodig is vb: hij was uitgerust met nieuwe wandelspullen Synoniem: toerusten Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=uitrusten