flitsen werkw. Uitspraak: [ ˈflɪtsə(n) ] Afbreekpatroon: flit·sen Vervoegingen: flitste (verl.tijd enkelv.) 1) fotograferen met een flitslicht Vervoegingen: heeft geflitst (volt.deelw.) Voorbeeld: 'Als er zo weinig daglicht is, kun je beter flitsen.' 2) snel en kort licht geven Vervoegingen: heeft geflitst (volt....
1) Als een pijl voortbewegen 2) Bliksemen 3) Flashen 4) Lichten 5) Onweren 6) Oplichten 7) Snel bewegen 8) Snel voortbewegen 9) Streaken 10) Tjoepen 11) Zich snel als een pijl voortbewegen 12) Zich snel voortbewegen 1) Bliksemen 2) Lichten 3) Oplichten 4) Schieten 5) Stralen 6) Streaken 7) Tjoepen 
bloot over straat rennen (toon de herkomst via de etymologiebank)
fel en kort licht geven vb: de lamp flitste aan en uit
kort schijnen; een flitser gebruiken
bloot over straat rennen
Abstract: Een bij het aanvankelijk lezen veelgebruikte werkvorm on de directe woord- of letterherkenning te versnellen. Een letter of woord wordt even getoond waarna de leerling zegt om welke letter of welk woord het gaat.