het gemoed zelfst.naamw. Uitspraak: [ xə'mut ] Afbreekpatroon: ge·moed wat je innerlijk voelt Voorbeelden: 'na een goede voorbereiding met een gerust gemoed naar een examen gaan' , 'met een bezwaard gemoed' Synoniem: gevoel op je gemoed werken (invloed hebben op je gevoel) 'Sombere winters werken negatief op mijn gemoed.' je gemoed luchte...
1) Aandoenlijkheid 2) Aard 3) Binnenste 4) Boezem 5) Borst 6) Geaardheid 7) Geestelijk gevoel 8) Gesteldheid 9) Gestemdheid 10) Gevoeglijk 11) Gevoel 12) Gevoeligheid 13) Gevoeligheid des harten 14) Gevoeligheid van hart 15) Hart 16) Het binnenste van de mens 17) Het innerlijk 18) Het innerlijke 19) Humeur 1) Aard 2) Binnenste 3) Boezem 4) Borst 5) Drift 6) Geaardheid 7) Gevoel 8) Geweten 9) Hart 10) Inborst 11) Innerlijk 12) Inslag 13) Karakter 14) Mentaliteit 15) Natuur 16) Onverschrokkenheid 17) Stemming 18) Verbolgenheid 19) Zogestemd 
zetel van gevoel en van stemmingen (toon de herkomst via de etymologiebank)
het binnenste van een mens, gedachten en gevoelens vb: als je op zijn gemoed werkt, geeft hij wel toe
innerlijk
uitdr.: Voorbeeld: ‘gemoed zijn in’: er welgezind om zijn (VD) - Voorbeeld: ‘Schellebelle meer dan de anderen, omdat ze er nooit aan meedoen mocht en het nu voor 't eerst van dichtbij te zien kreeg, was er in gemoed’ - Voorbeeld: ‘Al wat ze ondereen bespraken was de verwachting en 't regelen van het rijke feest, waar Pau... uitdr.: Voorbeeld: ‘met het gemoed vol’: door aandoening overstelpt (VD) - Voorbeeld: ‘Met 't gemoed vol en betraande ogen verlaat zij het gesticht
innerlijk
(o) - gevoel, soms lijfelijk