husselen werkw. Uitspraak: [ 'hʏsələ(n) ] Afbreekpatroon: hus·se·len Vervoegingen: husselde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gehusseld (volt.deelw.) door elkaar mengen of schudden Voorbeelden: 'een stel speelkaarten husselen' , 'Toen de gasten het hoofdgerecht op hadden, vroeg de gastvrouw of ze wilden husselen.' Synoniemen: hut... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/husselen
1) zaken of delen van iets zodanig door elkaar zetten, vaak door schudden of roeren, dat ze onderling van plaats verwisselen en dooreengemengd worden 2) zaken onderling van plaats verwisselen om een niet voorspelbare of willekeurige volgorde te verkrijgen; de ordening van zaken dooreenhalen Gevonden op https://anw.ivdnt.org/article/husselen