injecteren werkw. Afbreekpatroon: in·jec·te·ren Verbuigingen: injecteerde Vervoegingen: geïnjecteerd (volt.deelw.) het inbrengen van een vloeistof in een gesloten vat of lichaam middels een holle naald Voorbeeld: 'Hij injecteerde de onbekende stof in de gaschromatograaf.' . Synoniemen: spuiten 5 definities...
1) Inenten 2) Injiciëren 3) Inspuiten 4) Prikken 5) Spuiten 6) Vaccineren 1) Inspuiten 2) Spuiten 
inspuiten (toon de herkomst via de etymologiebank)
met een naald in het lichaam spuiten vb: de zuster injecteerde mij zó dat ik het niet voelde Synoniem: inspuiten
• [ov] het inbrengen van een vloeistof in een gesloten vat of lichaam middels een holle naald. • tweede betekenisomschrijving • enz.
inspuiten
iets inspuiten (bijvoorbeeld een geneesmiddel)