I het innerlijk zelfst.naamw. Uitspraak: [ ˈɪnərlək ] Afbreekpatroon: in·ner·lijk wat je voelt en denkt Antoniem: uiterlijk Synoniemen: : geest, hart II innerlijk bijv.naamw. Uitspraak: [ ˈɪnərlək ] Afbreekpatroon: in·ner·lijk in iemands geest, in wat je denkt en voelt Voorbeeld: 'innerlijke rust hebben' Antoniem: uiterl...
1) Aard 2) Binnenste 3) Binnenzijde 4) Echt 5) Geest 6) Geestelijk 7) Gemoed 8) Gemoedsgesteldheid 9) Geweten 10) Hart 11) Het binnenste 12) Immanent 13) In het hart 14) Inborst 15) Interieur 16) Intern 17) Intrinsiek 18) Inwendig 19) Inwendige 20) Kern 21) Natuur 22) Niet uitwendig 23) Pit 24) Psyche 1) Aard 2) Binnenste 3) Boezem 4) Echt 5) Geestelijk 6) Gemoed 7) Geweten 8) Hart 9) Immanent 10) Inborst 11) Inmanent 12) Interieur 13) Intern 14) Intiem 15) Intrinsiek 16) Inwendig 17) Inwendige 18) Karakter 19) Kern 20) Natuur 21) Psyche 22) Virtualiter 23) Wezen 24) Wezenlijk 25) Zelf 26) Ziel 
inwendig; wezenlijk (toon de herkomst via de etymologiebank)
het binnenste van een mens, gedachten en gevoelens vb: innerlijk was hij erg ontroerd Synoniemen: hart binnenste gemoed Tegenstelling: uiterlijk [2]van binnen vb: innerlijk is alles bij hem wel in ordewat iemands geest betreft vb: hij straalt innerlijke rust uit
inwendig