jongleren werkw. Uitspraak: [ jɔŋˈlerə(n) ] Afbreekpatroon: jong·le·ren Vervoegingen: jongleerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gejongleerd (volt.deelw.) met grote vaardigheid ballen en andere voorwerpen in de lucht gooien en weer opvangen Voorbeeld: 'De clowns jongleerden met brandende fakkels.' 1 definitie... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/jongleren