de kaper zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ 'kapər ] Afbreekpatroon: ka·per Verbuigingen: kapers (meerv.) iemand die schepen of andere voertuigen overvalt en besteelt of gijzelt er zijn kapers op de kust (er zijn anderen die kunnen hinderen bij het bereiken van een doel, omdat ze hetzelfde willen) Synoniemen: gijzelaar piraat zeerover Spreek...
1) Bandiet 2) Boekanier 3) Boot 4) Gapper 5) Geplooide muts 6) Gijzelaar 7) Hoofddeksel 8) Kinderhoofddeksel 9) Kindermuts 10) Muts 11) Ontvoerder 12) Piraat 13) Raider 14) Rover 15) Schip 16) Steler 17) Terrorist 18) Vaartuig 19) Vrijbuiter 20) Vrouwenhoofddeksel 21) Vrouwenmuts 22) Zeerover 23) Zeeschuimer 1) Boekanier 2) Boekenier 3) Bijenkap 4) Gijzelaar 5) Hoofddeksel 6) Kindermuts 7) Muts 8) Piraat 9) Rover 10) Steler 11) Terrorist 12) Vrijbuiter 13) Zeerover 14) Zeeschuimer 
Let op: Spelling van 1858 een schip, hetwelk, in tijd van oorlog, ter zee op buit uitgaat; ook de bevelhebber van zoodanig schip, anders kaperkapitein
muts (toon de herkomst via de etymologiebank)
iemand die een schip of vliegtuig in beslag neemt vb: de kaper gijzelde 40 mensen in het vliegtuig
[I] muts [II] zeerover; piratenschip