vrachtrijder, iemand die met een wagen rondrijdt, die ketst (zie: ketsen 4) - Voorbeeld: ‘Daar kriepten meteen de wielen van ene kar en Lieva hoorde 't dokkeren van 't getrek in de diepe wagenslagen; daar ze opkeek zag ze juist van bachten de tronken, boven de oeverbarm, de kop van een peerd en seffens had zij de ketser herkend’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0014.php
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 die rondrijdt om zakken voor den molen bij te halen. - Ne ketser moet dikwijls groote vrachten opnemen.
Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10742