kneuzen werkw. Uitspraak: [ 'knøzə(n) ] Afbreekpatroon: kneu·zen Vervoegingen: kneusde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gekneusd (volt.deelw.) beschadigen door plotselinge grote druk Voorbeeld: 'een gekneusde arm' Zie ook: kneus 
1) Beschadigen 2) Bezeren 3) Wonden 4) Drukkend kwetsen 5) Licht beschadigen 6) Kwetteren 7) Kwetsen 8) Blutsen 9) Knitteren 
kneuzen van mout / graan genoemd. Andere benamingen Breken Schroten
beschadigen
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 breken 1.
Specerijen of kruiden (citroengras, knoflook, peperkorrels) in een vijzel of met de platte kant van een mes beschadigen om het aroma vrij te maken.
Specerijen of kruiden (citroengras, knoflook, peperkorrels) in een vijzel of met de platte kant van een mes beschadigen om het aroma vrij te maken
kwetsen door pletting (toon de herkomst via de etymologiebank)
Specerijen of kruiden (citroengras, knoflook, peperkorrels) in een vijzel of met de platte kant van een mes beschadigen om het aroma vrij te maken.
het beschadigen door ertegen te drukken vb: deze appel is gekneusd
beschadigen