meenemen werkw. Uitspraak: [ 'menemə(n) ] Afbreekpatroon: mee·ne·men Vervoegingen: nam mee (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft meegenomen (volt.deelw.) 1) bij je hebben als je ergens heen gaat Voorbeeld: 'eten meenemen voor onderweg' Antoniem: achterlaten 2) het is mooi meegenomen dat ... (het is een prettig ...
1) Afhalen 2) Afnemen 3) Bijeenbrengen 4) Dragen 5) In de beschouwing betrekken 6) Leiden 7) Medebrengen 8) Meebrengen 9) Meeslepen 10) Meevoeren 11) Met zich voeren 12) Ophalen 13) Oppikken 14) Profijt hebben 15) Profijt hebben van 16) Terloops bespreken 17) Verdisconteren 18) Vergaderen 19) Verwerken 1) Afhalen 2) Afnemen 3) Bijeenbrengen 4) Inpikken 5) Medebrengen 6) Medeslepen 7) Meebrengen 8) Meepakken 9) Meevoeren 10) Ophalen 11) Oppikken 12) Weghalen 13) Wegnemen 
het pakken en bij je houden vb: wil jij deze map meenemen?
•bij het vertrek meevoeren. (+audio)
`Jeukwoord.` Synoniem: ook doen