knielen werkw. Uitspraak: [ ˈknilə(n) ] Afbreekpatroon: knie·len Vervoegingen: knielde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft, is geknield (volt.deelw.) op één of twee knieën gaan zitten Voorbeeld: 'knielen voor een altaar' Synoniemen: buigen 4 definities...
1) Bidhouding 2) Buigen 3) De knieën buigen 4) Door de knieën gaan 5) Groet 6) Lichaamshouding 7) Nederig bukken 8) Neerbuigen 9) Op de knieën gaan zitten 10) Op de knieën zakken 11) Religieus ritueel 12) Religieuze handeling 13) Teken van eerbied 14) Uiting van eerbied 15) Zich onderwerpen 1) Buigen 2) Bukken 3) Neerbuigen 
op de knie?n gaan zitten (toon de herkomst via de etymologiebank)
je op je knieën laten zakken vb: vroeger moest je knielen in de kerk
•op de knieën gaan.
de knieën tot op de grond buigen
de knieën tot op de grond buigen