koekeloeren werkw. Uitspraak: [ kukə'lurə(n) ] Afbreekpatroon: koe·ke·loe·ren Vervoegingen: koekeloerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gekoekeloerd (volt.deelw.) kijkenspreektaal Voorbeeld: 'Veel heb je niet aan zo'n beest; hij zit maar een beetje te koekeloeren in zijn kooi.' Synoniemen: piepen 3 definities... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/koekeloeren
1) in een toestand van passiviteit de tijd doorbrengen, wezenloos, werkeloos (voor zich uit) kijken 2) scherp en spiedend kijken; spieden, turen, gluren Gevonden op https://anw.ivdnt.org/article/koekeloeren