Spreekwoorden: (1914) Een kokker(d), Hiermede duidt men iets aan, dat groot in zijn soort is; bijv. een kokkerd van een neus1), van een appel, enz.; fri. in kokkert fen in bern (kind), in apel (appel), wat men in de Zaanstreek een bommerd noemt (Boekenogen, 90) en ook wel een bakbeest (zie n<sup>o<-sup>. 136) ... Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10778