loslopen werkw. Uitspraak: [ 'lɔslopə(n) ] Afbreekpatroon: los·lo·pen Vervoegingen: liep los (verl.tijd enkelv.) 1) (van een dier waarvan je vindt dat het aangelijnd of opgesloten hoort te zijn) vrij rondlopen Vervoegingen: heeft losgelopen (volt.deelw.) Voorbeeld: 'een loslopende hond' te gek om los te lopen (zeer afkeurenswaar... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/loslopen