de makker zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ 'mɑkər ] Afbreekpatroon: mak·ker Verbuigingen: makkers (meerv.) vriend Synoniem: maat Synoniemen: compaan compagnon gabber gez gezel kameraad kameraadje kompaan kornuit maat maatje pal spitsbroe tammer vriend vriendje 4 definities...
1) Amice 2) Bestemaat 3) Compaan 4) Compagnon 5) Fellow 6) Gabber 7) Gabber (volkstaal) 8) Genoot 9) Gespeel 10) Gespeel (dichten) 11) Gezel 12) Kameraad 13) Kameraadje 14) Kompaan 15) Kornuit 16) Lotgenoot 17) Maat 18) Maat of vriend 19) Maatje 20) Meer meegaande maat 21) Metgezel 22) Pal 23) Speelgenoot 1) Amice 2) Compaan 3) Compagnon 4) Fellow 5) Gabber 6) Genan 7) Genoot 8) Gezel 9) Kameraad 10) Kameraadje 11) Kompaan 12) Kornuit 13) Lotgenoot 14) Maat 15) Maatje 16) Metgezel 17) Pal 18) Partner 19) Schoolvriend 20) Slapie 21) Sodalis 22) Speelgenoot 23) Speelmakker 24) Spitsbroe 25) Trawant 26) Vriend 
metgezel, kameraad (toon de herkomst via de etymologiebank)
vriend of kameraad vb: mijn makker en ik gaan op vakantie Synoniem: maat
1) man of jongen met wie iemand een vriendschapsband heeft; bevriende man of bevriende jongen; iemand met wie men bevriend is; vriend 2) man met wie iemand tot een (sport)ploeg behoort en met wie hij een (goede) band heeft; (bevriende) ploeggenoot 3) man met wie iemand tot een eenheid binnen het leger behoort en met wie hij ee...
•vriend; kameraad; maat.
gezel