manoeuvreren werkw. Uitspraak: [ manu'vrerə(n) ] Afbreekpatroon: ma·noeu·vre·ren Vervoegingen: manoeuvreerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gemanoeuvreerd (volt.deelw.) (een vervoermiddel) laten bewegen Voorbeeld: 'behendig door het drukke verkeer manoeuvreren' Synoniem: sturen Synoniemen: draaien loodsen marcheren rangeren stu...
1) Behendig besturen 2) Behendig sturen 3) Besturen 4) Draaien 5) Handelen 6) Keren 7) Kortstondige beweging uitvoeren 8) Kunstgrepen uitvoeren 9) Loodsen 10) Marcheren 11) Oefening houden 12) Optreden 13) Rangeren 14) Schipperen 15) Sturen 1) Besturen 2) Bewerkstelligen 3) Draaien 4) Hanteren 5) Keren 6) Loodsen 7) Rangeren 8) Tomen 9) Wenden 
het in een bepaalde richting laten gaan vb: hij manoeuvreerde het schip naar de wal Synoniem: sturen
Def.: het schip door middel van roer- en schroefbewegingen in een bepaalde positie brengen Toelichting: bijvoorbeeld bij het afmeren.
serie van kortstondige bewegingen met een schip, met het doel het schip in een bepaalde positie of op een bepaalde plaats te krijgen of te houden. Ook als manouvreren en maneuvreren geschreven, wat toch als schrijf-, drukfout gezien moet worden.
Heen en weer bewegen om in een bepaalde positie te komen.