meegeven werkw. Uitspraak: [ ˈmexevə(n) ] Afbreekpatroon: mee·ge·ven Vervoegingen: gaf mee (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft meegegeven (volt.deelw.) geven aan iemand die weggaat Voorbeeld: 'iets lekkers meegeven naar school' Tot slot wil ik nog meegeven dat ... (ik wil nog vertellen dat...) Synoniemen: meesturen meezenden opgeven...
1) Doorbuigen 2) Meesturen 3) Meezenden 4) Opgeven 5) Overhandigen 6) Preteren 7) Soepel zijn 8) Veerkrachtig zijn 9) Veren 10) Wijken 1) Doorbuigen 2) Meesturen 3) Meezenden 4) Preteren 5) Toegeven 6) Wijken 
iets geven bij het weggaan vb: wacht even, dan zal ik je nog een appel meegeven
•iemand iets geven voor als die vertrokken is. •iemand met een idee of zienswijze kennis laten maken. •inveren als er iets tegenaan komt.