merken werkw. Uitspraak: [ ˈmɛrkə(n) ] Afbreekpatroon: mer·ken Vervoegingen: merkte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gemerkt (volt.deelw.) 1) waarnemen Voorbeelden: 'niet laten merken dat je teleurgesteld bent' , 'Ik heb niets gemerkt van het lawaai.' Synoniem: opmerken 2) voorzien van een herkenningsteken
1) Ontdekken 2) Gadeslaan 3) Zien 4) Coteren 5) Aantekenen 6) Aanstrepen 7) Markeren 8) Observeren 9) Sjappen 10) Signaleren 11) Bekijken 12) Certificeren 13) Horen 14) Handwerken 15) Quoteren 16) Ondervinden 17) IJken 18) Stempelen 19) Pegelen 20) Waarnemen 21) Water in Nederland 22) Tekenen 23) Van een merk voorzien 
van een teken voorzien, gadeslaan, opletten
Te gebruiken voor het aanbrengen van een identificatienummer, etiket of een ander label op een object in een collectie.
een merkteken geven; waarnemen (toon de herkomst via de etymologiebank)
het in de gaten krijgen vb: ik heb niet gemerkt dat je binnenkwam
Symbolen, tekenen of namen waarmee een product zich onderscheidt van de producten van andere bedrijven.
van een teken voorzien