meten werkw. Uitspraak: [ 'metə(n) ] Afbreekpatroon: me·ten Vervoegingen: mat (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gemeten (volt.deelw.) 1) zorgen dat je te weten komt hoe groot of lang iets is Voorbeeld: 'eerst meten hoeveel je nodig hebt, voor je gordijnen bestelt' Synoniem: opmeten 2) zich kunnen meten met i...
1) Afmeten 2) Afpalen 3) Afpassen 4) Bepalen 5) Berekenen 6) Bevatten 7) Inhouden 8) Meting 9) Opmeten 10) Passen 11) Peilen 12) Wedijveren 1) Afmeten 2) Afpaling 3) Afpassen 4) Afstand bepalen 5) Bepalen 6) Bepalen van een maat 7) Berekenen 8) De duur bepalen 9) De grootheid bepalen 10) De grootte bepalen 11) De maat bepalen 12) De maat nemen 13) De maat opnemen 14) Grootte bepalen 15) Inhouden 16) Onderzoeken 17) Passen 18) Peilen 19) Wedijveren 
Meten in strikte zin is de bepaling van de grootte of de omvang van iets aan de hand van waarneming en uitgedrukt in een getalswaarde of in een eenheid met een aangegeven dimensie.
de maat bepalen (toon de herkomst via de etymologiebank)
bepalen hoe groot of lang of breed iets is vb: we meten de lengte van de gordijnen
• [ov] de waarde van een bepaalde grootheid bepalen door deze te vergelijken met een ijkwaarde.
een maat bepalen
Meten in strikte zin is de bepaling van de grootte of de omvang van iets aan de hand van waarneming en uitgedrukt in een getalswaarde of in een eenheid met een aangegeven dimensie.
een maat bepalen
meetinstrument gebruiken en aflezen om het meetresultaat van een fysische grootheid te noteren 
Suikergehalte, inhoudsmaten, deeg meten m.b.v. meetlat. http://www.kokswereld.nl/content-culinairwoordenboek.html
Het vaststellen van een grootheid door middel van een meetmiddel.