moderniseren werkw. Uitspraak: [ modɛrni'zerə(n) ] Afbreekpatroon: mo·der·ni·se·ren Vervoegingen: moderniseerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gemoderniseerd (volt.deelw.) (iets dat bestaat) aanpassen aan de huidige verwachtingen en smaak Voorbeelden: 'de inrichting van een winkel moderniseren' , 'invulling proberen te geven ...
1) Iets vernieuwen 2) Naar de hedendaagse stijl inrichten 3) Naar hedendaagse opvattingen inrichten 4) Opknappen 5) Updaten 6) Vernieuwen 1) Opknappen 2) Updaten 
modern maken (toon de herkomst via de etymologiebank)
aanpassen aan de smaak van deze tijd vb: Edu en Paloma hebben de woonkamer gemoderniseerd
modern maken