omleggen werkw. Uitspraak: [ 'ɔmlɛxə(n) ] Afbreekpatroon: om·leg·gen Vervoegingen: legde om (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft omgelegd (volt.deelw.) 1) de loop veranderen van (een weg of verbinding) Voorbeeld: 'De busroute wordt tijdens de wegwerkzaamheden tijdelijk omgelegd.' 2) met geweld doden Voorbeeld...
1) Aanbrengen 2) Om iets heen leggen 3) Omdraaien 4) Omheen leggen 5) Omwerken 6) Vermoorden 7) Verwisselen 1) Stulpen 2) Vermoorden 
1> lading naar de tegenoverliggende zijde brengen. Zie ook overleggen. 2> HET ROER OMLEGGEN/OMGOOIEN: a> het roer of het helmhout zover mogelijk de andere kant opzetten. b> terug gaan, omkeren. [ Uitdrukkingen e.d. .]
Voorzichtige beweging om te mengen zonder daarbij aan luchtigheid te verliezen