de pluk zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ plʏk ] Verbuigingen: plukken (meerv.) (van langwerpige dingen als grassprieten of haren) een aantal bij elkaar Voorbeelden: 'een plukje haren' , 'hier en daar een plukje gras' Synoniem: bundel Synoniemen: bosje druivenoogst kruin kuif oogst opbrengst van gewas schuur wijnoogst Spreekwoorden en zegswi...
1) Boeket 2) Bos 3) Bosje 4) Bosje haar 5) Buit 6) Dot 7) Druivenoogst 8) Handvol 9) Hoeveelheid 10) In volle wasdom 11) Inzameling van vruchten 12) Kruin 13) Kuif 14) Lok 15) Oogst 16) Plok 17) Prop watten 18) Ruiker 19) Schuur 20) Stapel 21) Toef 22) Toest 23) Tuiltje 24) Vruchtenoogst 25) Werk 26) Wijnoogst 1) Bosje 2) Dot 3) Druivenoogst 4) Handvol 5) Kruin 6) Kuif 7) Oogst 8) Piek 9) Schuur 10) Toef 11) Toest 12) Vangst 13) Vruchtenoogst 14) Wijnoogst 
bundeltje; het plukken (toon de herkomst via de etymologiebank)
een bosje van iets vb: er zit een plukje haar in het hangertje van Floriska
•uitgetrokken bundeltje. •het plukken.
echt Nederlandsche handelswoorden (1914):1) oogst; 2) plok.
[Bargoens, boeventaal] werk. Zie dat je pluk krijgt.