plukken werkw. Uitspraak: [ ˈplʏkə(n) ] Afbreekpatroon: pluk·ken Vervoegingen: plukte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geplukt (volt.deelw.) 1) (delen van een plant) afbreken Voorbeelden: 'bloemen plukken' , 'appels plukken' 2) (een vogel) ontdoen van veren Voorbeeld: 'een fazant plukken' Synoniemen: afplu...
1) Afbreken 2) Afplukken 3) Aftrekken 4) Beroven 5) Bestelen 6) Lostrekken 7) Oogsten 8) Peuteren 9) Pluimen 10) Pluizen 11) Pulken 12) Ropen 13) Roppen 14) Trekken 15) Uittrekken 16) Verzamelen 1) Afbreken 2) Afplukken 3) Afzetten 4) Beroven 5) Bestelen 6) Bloemen afbreken 7) De veren uittrekken 8) Flessen 9) Friemelen 10) Fruit oogsten 11) Frunniken 12) Grijpen 13) Lostrekken 14) Oogstbewerking 15) Oogsten 16) Oogsten van fruit 17) Peuteren 18) Pluimen 19) Pluizen 20) Pulken 21) Roppen 22) Tinsen 
lostrekken; ontdoen van veren (toon de herkomst via de etymologiebank)
van een plant of boom af halen vb: buurman Roelofsen plukt de pruimen uit de boom
• [ov] "(bloemen)" afbreken of oogsten. • [ov] ontdoen van de veren. • [ov] iemand geld afzetten. • [ov] "(sport)" een door de lucht vliegende bal grijpen.
lostrekken
Als de trekkracht van de inkt groter is dan het papier kan verdragen, wordt het laatste geplukt. De oorzaak kan in papier zowel als inkt gelegen zijn. Ook hebben temperatuur en luchtvochtigheid invloed.
de vis die in de mazen van het net gevangen zit, uit het net halen. Zie ook doppen.
Producten uit het magazijn halen in het kader van de uitvoering van een bestelling door een klant.
Gekookte kip, gekookte vis, krabvlees, peterselie, slasoorten.
Een klein dun stuk of laagje materiaal, meestal plat en slap