raspen werkw. Uitspraak: [ 'rɑspə(n) ] Afbreekpatroon: ras·pen Vervoegingen: raspte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geraspt (volt.deelw.) met een rasp de harde buitenkant van iets afschrapen Voorbeeld: 'Rasp de sinaasappel en roer het sap en de geraspte schil door de room.' Zie ook: rasp Synoniemen: fijnwrijven krassen schaven s...
1) Rijven 2) Krassen 3) Vijlen 4) Fijnwrijven 5) Fijnmaken tot poeder 6) Afvillen 7) Afvijlen 8) Fijnmaken 9) Fijn wrijven 10) Fijn maken 11) Verfijnen 12) Gladmaken 13) Glad maken 14) Schaven 15) Schuren 16) Schurend strijken 
(van voeten) Het vijlen van het draagvlak en de hoefwand door de hoefsmid, voordat hij het paard opnieuw beslaat.
Wortel, aardappelen. http://www.kokswereld.nl/content-culinairwoordenboek.html
fijn maken door het over een rasp heen te halen vb: wil jij de kaas even raspen?
fijn afschuren
Raspen is met een rasp afschuren of fijnmaken. [basiswoordenlijst groep 4]
Vijlen met uitstekende tanden die worden gebruikt voor grof werk