roepen werkw. Uitspraak: [ ˈrupə(n) ] Afbreekpatroon: roe·pen Vervoegingen: riep (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geroepen (volt.deelw.) 1) heel luid zeggen Voorbeelden: 'Er werd 'brand' geroepen, maar er bleek niets aan de hand.' , 'om hulp roepen' Synoniem: schreeuwen 2) (iemand) vragen te komen Voorbeeld...
1) Aanmanen 2) Aanroepen 3) Alarmeren 4) Balken 5) Blaffen 6) Brullen 7) Bulken 8) De stem luid verheffen 9) Geluid van een uil 10) Gillen 11) Halen 12) Hulp vragen 13) Hummen 14) Kreten 15) Krijten 16) Kwekken 17) Ontbieden 18) Op luide toon meedelen 19) Schreeuwen 20) Schreien 21) Stem verheffen 22) Uitnodigen 1) Afkondigen 2) Baljaren 3) Bekendmaken 4) Bestemmen 5) Blaffen 6) Bulken 7) Dagvaarden 8) Fluiten 9) Gillen 10) Kreten 11) Krijten 12) Loven 13) Nodigen 14) Ontbieden 15) Schreeuwen 16) Schreien 17) Tieren 18) Uitnodigen 19) Veilen 20) Verkiezen 21) Voceren 22) Wekken 
kool wegnemen waar het niet mag (toon de herkomst via de etymologiebank)
heel luid en met lange uithalen iets zeggen vb: moeder roept dat ik moet komen eten
• [ov] met verheffing van stem de aandacht van iemand trachten te verkrijgen.
schreeuwen
schreeuwen