ronken werkw. Uitspraak: [ ˈrɔŋkə(n) ] Afbreekpatroon: ron·ken Vervoegingen: ronkte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geronkt (volt.deelw.) (van een zware motor in werking) geluid voortbrengen een toespraak met ronkende volzinnen (een bombastische toespraak) liggen te ronken (slapen (en snurken)) Synoniemen: brommen knorren slape... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/ronken
een zwaar, brommend geluid maken vb: de motor stond te ronken voor het huis hard snurken vb: de man lag lekker te ronken op de bank Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=ronken
1.snorren, gonzen (van insekten; ook van kachels en werktuigen) Voorbeeld: ‘Verder ronkten tortelduiven’ Voorbeeld: ‘De wind woei nog, heel zoetjes, de stoof ronkte niet meer, maar spokte en kraakte als 't ijzer koud kreeg’ Voorbeeld: ‘Nog altijd op dezelfde maatslag waagden de mannen op hun wijde benen, en de slag ronkt... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0020.php