I de bocht zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ bɔxt ] Verbuigingen: bochten (meerv.) plaats waar een weg of lijn buigt Voorbeelden: 'De auto rijdt te hard en vliegt uit de bocht.' , 'een bocht in de gracht' , 'Dat touw hangt in een bocht.' zich in allerlei bochten wringen (van alles proberen om je doel te bereiken) kort door de bocht ((van...
1) Draai 2) Haai 3) Brol 4) Smerige drank 5) Winding 6) Baai 7) Schroefdraad 8) Tandjong 9) Duizeling 10) Oog 11) Tuig 12) Het draaien 13) Draai in de weg 14) Scherpe draai in een weg 15) Kink 16) Rotzooi 17) Rammenant 18) Randversiering 19) Virage 20) Verbuiging 21) Kronkeling 22) Rommeling 23) Uitschot 
Def.: verandering in de richting van een stroom.
Bocht is de benaming voor een ongenietbaar/vies drankje (biertje). Andere benamingen: Joegel (Drents)
kromming - Jaar van herkomst: 1588 (Kil. )
Wei- of hooiland
Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 een houten afgesloten kerkbank.
iets dat krom loopt vb: hier maakt de weg een scherpe bocht
•"de"; van richting veranderende, gebogen weg of pad, kromming •"de"; een brede baai aan de kustlijn • [n] ; drank of substantie van slechte kwaliteit.
(kerkbank) Houten afgesloten kerkbank met zitplaatsen voor enige personen. (Haslinghuis)(scharnieronderdeel) Knik in een scharnier of geheng. Een hoge bocht maakt het mogelijk een deur bij niet al te diepe negge 180∞ te laten draaien langs het buitenvlak van de muur. (Haslinghuis)
[I] (Vlaams) omheinde ruimte waarin dieren worden bijeengehouden [II] kromming, inham; gebogen deel van een touw
1> eind touw of staaldraad , in het bijzonder een vrijhangend of liggend stuk. EEN DUBBELE BOCHT : een dubbelgenomen eind touw dat rond een voorwerp (een bolder bijv.) ligt. BOCHT GEVEN : vieren . Vergelijk: bot vieren. 2> elke slag van opgerold of opgeschoten touw. HET TOUW IN BOCHTEN LEGGEN : het touw, alsof het opgebocht is, dus in cirkels of......