met de ruifel (zie ald.) scheppen, roeren; grabbelen - Voorbeeld: ‘Wij die niets deden dan ruifelen in de rijkdom, wentelen in de weelde, (...) aan ons nu de donkere nachten, de duistere dagen om aan 't werk te vallen’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0020.php