1.snorren, spinnen, ronken (VD A 1) Voorbeeld: ‘Tussen Zalia en Treze sprong de kat op het bed en ging aan 't kneden met de voorpoten op 't deksel; ze keek verwonderd naar al die vreemde mensen en rulde’ 2.mompelend spreken (VD A 2) Voorbeeld: ‘Als de anderen weg waren, bleven Rik en Lida en Wies nog wat zitten rullen ondereen, lij... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0020.php