scheel bijv.naamw. Uitspraak: [ sxel ] scheel zien/zijn/kijken (met je ene oog een andere kant op kijken dan met je andere) scheel zien van de honger (erg hongerig zijn) Synoniemen: loens loensend Spreekwoorden en zegswijzen • zo scheel als een otter (=zeer scheel) • zo scheel als...
1) Afgunstig 2) Akkerhoornbloem 3) Deksel 4) Dwarsziende 5) Geschil 6) Ginoffel 7) Loens 8) Loensend 9) Louche 10) Onvriendelijk 11) Ooglid 12) Scheef 13) Scheluw 14) Twist 15) Verschil 1) Darmvlies 2) Gebogen 3) Loens 4) Loensend 5) Met zekere oogafwijking 6) Niet haaks 7) Oneerlijk 8) Ongelijk gericht 9) Oogafwijking 10) Ooggebrek 11) Ooglid. 12) Scheef met de ogen kijkend 13) Scheefkijkend 14) Scheluw 15) Troebel van bier 16) Uit het vlak gebogen 
deksel (toon de herkomst via de etymologiebank)
met ogen die niet in dezelfde richting kijken vb: Kees kijkt een beetje scheel als hij moe is
•het gebrek hebbend dat de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden.
loens
ooglid (VD 111 2) - Voorbeeld: ‘Hun kleine oogskens zaten verbijsterd van 't felle licht en blonken lustig onder de gezwollen schelen’
loens
plankje, luikje op de bovenzijde van de trog. Zo genoemd in de regio Heerwaarden. Gewoonlijk bundeksel genoemd. Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 deksel van een kist.