schelden werkw. Uitspraak: [ ˈsxɛldə(n) ] Afbreekpatroon: schel·den Vervoegingen: schold (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gescholden (volt.deelw.) op boze toon beledigende dingen roepen tegen iemand Synoniemen: beledigen foeteren uitfoeteren uitjouwen uitschelden Spreekwoorden en zegswijzen • iemand de huid vol 
1) Agressief doen 2) Asociale taal gebruiken 3) Beledigen 4) Beschimpen 5) Boosheidsverschijnsel 6) Foeteren 7) Fulmineren 8) Gemeen praten 9) Grove woorden zeggen 10) Heibeien 11) Heibelen 12) Honen 13) Honende woorden uiten 14) Jouwen 15) Kafferen 16) Kankeren 17) Ketteren 18) Kibbelen 19) Kijven 1) Beledigen 2) Beschimpen 3) Foeteren 4) Fulmineren 5) Jouwen 6) Kafferen 7) Ketteren 8) Knorren 9) Kijven 10) Mopperen 11) Rachen 12) Razen 13) Schimpen 14) Tieren 15) Uitfoeteren 16) Uitjouwen 17) Uitkafferen 18) Uitvaren 19) Vloeken 
tieren (toon de herkomst via de etymologiebank)
lelijke woorden tegen iemand zeggen om hem te beledigen vb: de supporters van Ajax scholden op de tegenpartij
• [inerg] krenkende of beledigende woorden uitspreken op heftige of ruwe toon.
tieren