de schik zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ sxɪk ] plezier schik hebben in (plezier beleven aan) 'veel schik hebben in je kleinkinderen' in je schik zijn met (tevreden of blij zijn met (iets)) Synoniemen: amusement plezier sas vermaak Spreekwoorden en zegswijzen • in zijn schik zijn (=blij en opgewekt zijn) Naar ... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/schik
1.beschikking Voorbeeld: ‘Gelijk drie grote kraaien volgden zij het vrouwke dat voortstapte, op de hielen, elk in zijn verwachting (...). Karkole beschouwde het als een schik van God die hen hier bracht waar ze wezen moesten’ 2.orde, schikking , wijze van ordenen Voorbeeld: ‘Van orde en afgesproken schik heeft hij geen 't minste b... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0021.php