schommelen werkw. Uitspraak: [ ˈsxɔmələ(n) ] Afbreekpatroon: schom·me·len Vervoegingen: schommelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geschommeld (volt.deelw.) 1) heen en weer gaan op een schommel Voorbeeld: 'De wip vindt hij eng, maar schommelen wil hij wel.' 2) (van getallen) afwisselend hoger en lager zijn Gevonden op https://www.woorden.org/woord/schommelen
heen en weer zwaaien terwijl je op een schommel zit vb: Lev gaat in de speeltuin altijd schommelen heen en weer of op en neer gaan vb: toen we instapten, schommelde de boot Synoniemen: waggelen wiegen Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=schommelen