signaleren werkw. Uitspraak: [ sɪɲaˈlerə(n) ] Afbreekpatroon: sig·na·le·ren Vervoegingen: signaleerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gesignaleerd (volt.deelw.) (iets of iemand) opmerken en dat aan anderen vertellen Voorbeelden: 'een geval van kindermishandeling signaleren' , 'De verdachte is vorige week in Rotterdam gesignal...
1) Aandacht vestigen 2) Aandacht vestigen op 3) Aanduiden 4) Aanwezigheid constateren 5) Aanwijzen 6) Bekijken 7) Bemerken 8) De aandacht vestigen op 9) Gadeslaan 10) Gewaarworden 11) Horen 12) Merken 13) Observeren 14) Opmerken 15) Seinen 16) Uitduiden 17) Voelen 18) Waarnemen 19) Zien 1) Bekijken 2) Bemerken 3) Gadeslaan 4) Gewaarworden 5) Horen 6) Melden 7) Merken 8) Observeren 9) Opmerken 10) Voelen 11) Waarnemen 12) Zien 13) Aangeven 
de aandacht vestigen op iemand of iets vb: de politie signaleerde de aanwezigheid van de brandstichter
waarschuwen tegen; aandacht vestigen op; beschrijving geven van
Iets of iemand opmerken en dat laten weten.
opmerken