1) Bediende 2) Bedisselen 3) Femelen 4) Fezelen 5) Feziken 6) Fluisteren 7) Fluisterend praten 8) Heimelijk bespreken 9) Heimelijk praten 10) Kletsen 11) Konkelen 12) Konkelfoezen 13) Lispelen 14) Smiespelen 15) Smoezelen 16) Uitvlucht 17) Uitvluchten 18) Voorwendsels 19) Zacht heimelijk praten 20) Zachtjes praten 1) Bedisselen 2) Femelen 3) Fezelen 4) Fluisteren 5) Konkelfoezen 6) Smiespelen 7) Soebatten 8) Uitvluchten 9) Vleien 10) Voorwendsels 
heimelijk praten (toon de herkomst via de etymologiebank)
(Amsterdams) roddelen
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] (Militair), flikftooien.
[Soldatentaal, 1914] flikflooien, iets door mooie woorden trachten te krijgen.
Amsterdams woord voor onderons praten
[Bargoens, boeventaal] praten. Ik moet er op kunnen vertrouwen, dat je met niemand smoest. De dokters smoezen niet; die kan ’t wat schelen of je in Medemblik zit of in de bajes. Gedekt smoezen (zacht praten). Louw smoezen (niets zeggen).